De weg als ontwerpopgave is een van de thema's waar ik me als provinciaal adviseur op richt. Zeker in een dichtbevolkte provincie als Zuid-Holland speelt infrastructuur een belangrijke rol. Daarbij valt het mij op dat, zeker bij nieuwe infrastructuur, 'de weg' vaak primair wordt beschouwd als een noodzakelijk kwaad, een aantasting van het landschap. De inzet lijkt vooral gericht op het beperken van de schade en het reduceren van de overlast voor de omgeving. Op zich begrijpelijk, maar daarbij wordt in mijn ogen de kwaliteit van de weg zelf nog al eens uit het oog verloren.
Ik zie de weg als een belangrijke openbare ruimte; niet alleen een functionele verbinding, maar ook de route waarlangs de Zuid-Hollandse steden en landschappen ervaren worden. De kwaliteit van dit panorama en de aantrekkelijkheid van de route kleurt daarmee in belangrijke mate het beeld dat we van Zuid-Holland op ons netvlies hebben. Het Zuid-Hollandse landschap is dus gebaat bij goede en mooie wegen.
Constantijn Huygens pleitte daar zo'n 350 jaar geleden ook al voor. Naar zijn ontwerp werd, in opdracht van de Staten van Holland in 1665 de eerste geplaveide weg buiten de bebouwde kom in Holland gerealiseerd. Het is daarmee in feite de eerste provinciale weg. De ‘Zee-straet van ‘s Gravenhaghe op Schevening’ verbond het oude centrum van Den Haag met het vissersdorp in de duinen. Bijzonder is dat het nu, eeuwen later, niet alleen een fraaie beeldbepalende laanstructuur in de stad is, maar ook nog steeds een belangrijke functie vervult in de ontsluitingsstructuur. De ruime dimensionering van de laan getuigt van een vooruitziende blik van Huygens. De rijtuigen hebben plaatsgemaakt voor tram, auto en fiets. De Scheveningseweg, zoals hij inmiddels heet, maakt integraal deel uit van het stedelijk weefsel van Den Haag en vormt daarin een duurzame, herkenbare, functionele en fraaie lijn: de eerste de beste provinciale weg.